niderlandzko » niemiecki

over·span·nen1 [ovərspɑnə(n)] PRZYM.

2. overspannen (overwerkt):

over·spel [ovərspɛl] RZ. r.n. geen l.mn.

over·slag <overslag|en> [ovərslɑx] RZ. r.m.

2. overslag (berekening):

3. overslag (goederen):

Umschlag r.m.
Umladung r.ż.

4. overslag (bridge):

Überstich r.m.

over·schot <overschot|ten> [ovərsxɔt] RZ. r.n.

2. overschot (wat te veel is):

over·slaan1 <sloeg over, i. overgeslagen> [ovərslan] CZ. cz. nieprzech.

2. overslaan (plotseling overgaan in een andere toestand):

4. overslaan ook przen. (doorslaan):

over·ˈspe·len <overspeelde, h. overspeeld> [ovərspelə(n)] CZ. cz. przech.

1. overspelen (ver overtreffen):

overspelen theat., SPORT
overspelen theat., SPORT
overspelen theat., SPORT

2. overspelen muz. (door zijn spel onhoorbaar maken):

over·spe·lig [ovərspeləx] PRZYM.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski