W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „Truppen“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

trap·pen: czasownik
tro·pen: rzeczownik
trek·pen: rzeczownik
drup·pel: rzeczownik
rep·pen: czasownik
tap·pen: czasownik
tip·pen: czasownik
truf·fel: rzeczownik
bep·pen: czasownik
dep·pen: czasownik
dop·pen: czasownik
fop·pen: czasownik
gap·pen: czasownik
hap·pen: czasownik
hip·pen: czasownik
hop·pen: czasownik
kap·pen: czasownik
kop·pen: czasownik
lap·pen: czasownik
nep·pen: czasownik

Widzisz podobne wyniki: trappen , tippen , tappen , reppen , druppel , trekpen , tropen , soppen , nippen , neppen , lappen , koppen , kappen , hoppen , hippen , happen , gappen , foppen , doppen , deppen , beppen i truffel

trap·pen² <trapte, h./i. getrapt> [trɑpə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. trappen (de voet op of in iets neerzetten; schoppen):

ergens in trappen przen.

auf etw B. hereinfallen

in de poep trappen

in Kacke treten pej.

op iems ziel trappen

auf jds Seele herumtrampeln

tegen een bal trappen

(gegen) einen Ball treten

je trapte tegen mijn been

du hast mir gegen das Bein getreten

2. trappen pot. (fietsen):

tro·pen [tropə(n)] RZ. l.mn.

Tropen l.mn.

trek·pen <trekpen|nen> [trɛkpɛn] RZ. r.ż.

Ziehfeder r.ż.

Reißfeder r.ż.

drup·pel <druppel|s> [drʏpəl] RZ. r.m.

Tropfen r.m.

een druppel op een gloeiende plaat przen.

ein Tropfen auf den heißen Stein

de druppel die de emmer doet overlopen przen.

der Tropfen, der das Fass zum Überlaufen bringt

zij lijken op elkaar als twee druppels water

sie gleichen sich wie ein Ei dem andern

rep·pen¹ <repte zich, h. zich gerept> [rɛpə(n)] CZ. wk ww

reppen zich reppen (zich haasten):

rep je wat!

beeil dich doch!

tap·pen <tapte, h. getapt> [tɑpə(n)] CZ. cz. przech.

1. tappen (laten vloeien uit (een omhulsel)):

2. tappen:

tappen ((gas, vloeistof) laten uitvloeien)

tappen (dranken ook)

hier wordt getapt

hier gibts Bier vom Fass

bier tappen

3. tappen (vertellen):

moppen tappen

4. tappen (schroefdraad aanbrengen):

ein Gewinde schneiden

tip·pen¹ <tipte, h. getipt> [tɪpə(n)] CZ. cz. przech.

1. tippen (een inlichting geven):

jdm einen Tipp geben

2. tippen (een fooi geven):

ein Trinkgeld geben

3. tippen (als vermoedelijke winnaar aanwijzen):

tippen auf +B.

4. tippen (aan een uiteinde merken):

an einer Ecke markieren

5. tippen (de uiteinden verwijderen):

truf·fel <truffel|s> [trʏfəl] RZ. r.ż. (paddenstoel; bonbon)

Trüffel r.ż.

bep·pen <bepte, h. gebept> [bɛpə(n)] CZ. cz. nieprzech. (kletsen)

schwafeln pot.

dep·pen <depte, h. gedept> [dɛpə(n)] CZ. cz. przech.

dop·pen <dopte, h. gedopt> [dɔpə(n)] CZ. cz. przech.

doppen (schillen)

doppen (pellen)

fop·pen <fopte, h. gefopt> [fɔpə(n)] CZ. cz. przech.

foppen (voor de gek houden)

zum Narren halten

foppen pot. (bedriegen)

je hebt me lelijk gefopt

du hast mich ja ganz schön an der Nase herumgeführt

gap·pen <gapte, h. gegapt> [ɣɑpə(n)] CZ. cz. przech.

klauen pot.

stibitzen pot.

hap·pen¹ <hapte, h. gehapt> [hɑpə(n)] CZ. cz. przech. (gretig eten)

een luchtje happen przen.

frische Luft schnappen przen.

stof happen

Staub schlucken

hij hapte een stuk uit de koek

er biss ein Stück vom Kuchen (ab)

hip·pen <hipte, h. gehipt> [hɪpə(n)] CZ. cz. nieprzech.

hop·pen <hopte, h. gehopt> [hɔpə(n)] CZ. cz. przech.

hopfen spec.

kap·pen¹ <kapte, h. gekapt> [kɑpə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. kappen (hakken):

in de uitgaven kappen przen.

die Ausgaben beschneiden

2. kappen (ophouden, breken met):

kappen met die onzin! pot.

Schluss mit dem Unsinn!

kappen met de contacten

die Kontakte abbrechen

kop·pen <kopte, h. gekopt> [kɔpə(n)] CZ. cz. przech.

1. koppen SPORT:

2. koppen (de kop afsnijden):

3. koppen (melden):

lap·pen <lapte, h. gelapt> [lɑpə(n)] CZ. cz. przech.

1. lappen (herstellen):

schoenen lappen

2. lappen:

lappen (klaarspelen)

lappen (klaarspelen)

lappen (klaarspelen)

lappen (op slimme wijze)

deichseln pot.

dat lap jij hem niet (speel je niet klaar)

das kriegst du nie hin

dat lap jij hem niet (waag je niet)

untersteh dich!

iem erbij lappen (verraden)

iem iets lappen

jdm einen Streich spielen

dat lapt hij me geen tweede keer!

das macht er nicht noch einmal mit mir!

ramen lappen

nep·pen <nepte, h. genept> [nɛpə(n)] CZ. cz. przech.

neppen pot.

iem voor 100 euro neppen

jdn um 100 Euro prellen

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski