niderlandzko » niemiecki

uit·pra·ten1 <praatte uit, i. uitgepraat> [œytpratə(n)] CZ. cz. nieprzech. (ten einde praten)

uit·pra·ten2 <praatte uit, h. uitgepraat> [œytpratə(n)] CZ. cz. przech. (tot een oplossing brengen: iets)

uitpraten

uit·pra·ten3 <praatte zich uit, h. zich uitgepraat> [œytpratə(n)] CZ. wk ww

uitpraten zich uitpraten:

uitpraten
we moeten het eens uitpraten

Przykładowe zdania ze słowem uitpraten

we moeten het eens uitpraten

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski