niderlandzko » niemiecki

schreeu·wen1 <schreeuwde, h. geschreeuwd> [sxrewə(n)] CZ. cz. przech.

schreeu·wen2 <schreeuwde, h. geschreeuwd> [sxrewə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. schreeuwen:

schreeuwen (gillen)
schreien
schreeuwen (zwakker)
rufen
schreeuwen (sterker)
brüllen
om hulp schreeuwen
um Hilfe schreien
schreeuwen voordat men geslagen wordt przen.
schon im Voraus jammern

2. schreeuwen przen. (vragen om):

schreeuwen
schreien nach +C.
deze problemen schreeuwen om een oplossing
diese Probleme schreien nach einer Lösung

3. schreeuwen (hard huilen):

schreeuwen
schreien
schreeuwen
brüllen

4. schreeuwen (hevig tekeergaan):

schreeuwen
schreien
hij schreeuwt tegen iedereen
er schreit jeden an

5. schreeuwen (dieren, kleuren):

schreeuwen
schreien

schreeu·wen3 <schreeuwde, h. geschreeuwd> [sxrewə(n)] CZ. wk ww

Przykładowe zdania ze słowem schreeuwen

alleen maar harder schreeuwen
nur noch lauter schreien
uit alle macht schreeuwen
aus Leibeskräften brüllen
moord en brand schreeuwen przen.
Zeter und Mord(io) schreien
zich schor schreeuwen
sich heiser schreien
om hulp schreeuwen
um Hilfe schreien
schreeuwen als een mager varken
schreien [o. brüllen] wie am Spieß
de demonstranten schreeuwen hun leuzen
die Demonstranten schreien ihre Parolen
schreeuwen voordat men geslagen wordt przen.
schon im Voraus jammern
schreeuwen alsof men levend gevild wordt
schreien wie am Spieß
deze problemen schreeuwen om een oplossing
diese Probleme schreien nach einer Lösung
de hele buurt bij elkaar schreeuwen
die ganze Nachbarschaft zusammenschreien

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Przeszukaj słowniki
Najbardziej popularne