niderlandzko » niemiecki

ex·tra1 [ɛkstra] PRZYM. (nog een)

ex·tra2 [ɛkstra] PRZYSŁ.

1. extra (boven het gewone, normale):

extra
extra
hij kreeg 20 euro extra

2. extra (bijzonder, speciaal):

extra
extra
extra voordelig
ik ben extra voor jou gekomen przen.

ex·tra's [ɛkstras] RZ.

ex·tra-edi·tie <extra-editie|s> [ɛkstraedi(t)si] RZ. r.ż.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski