niderlandzko » niemiecki

door·bo·ren1 <boorde door, h. doorgeboord> [dorborə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. doorboren (voortgaan met boren):

doorboren

2. doorboren (in iets doordringen):

doorboren

door·bo·ren2 <boorde door, h. doorgeboord> [dorborə(n)] CZ. cz. przech. (door iets dringen)

doorboren

door·bo·ren3 <doorboorde, h. doorboord> [dorborə(n)] CZ. cz. przech.

doorboren
doorboren (gaten maken)

Przykładowe zdania ze słowem doorboren

iem met zijn blikken doorboren

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski