W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „buitenkans“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

bui·ten·kant: rzeczownik
bui·ten·kans·je: rzeczownik
bui·ten·lands: przymiotnik i przysłówek
bui·ten·man: rzeczownik
bui·ten·land: rzeczownik
bui·ten·band: rzeczownik
bui·ten·aards: przymiotnik i przysłówek
bui·ten·af: przysłówek
bui·ten·bad: rzeczownik
bui·ten·huis: rzeczownik
bui·ten·baan: rzeczownik
bui·ten·lamp: rzeczownik

Widzisz podobne wyniki: buitenkant , buitenkansje , buitenlands , buitenband , buitenland , buitenman , buitenaards , buitenlamp , buitenbaan , buitenhuis , buitenbad i buitenaf

bui·ten·kant <buitenkant|en> [bœytə(n)kɑnt] RZ. r.m.

1. buitenkant (buitenzijde):

Außenseite r.ż.

op de buitenkant afgaan

nach dem Äußeren urteilen

2. buitenkant (de buitenwijken):

Außenviertel l.mn.

aan de buitenkant van de stad wonen

am Rande der Stadt wohnen

bui·ten·kans·je <buitenkansje|s> [bœytə(n)kɑnʃə] RZ. r.n.

buitenkansje

einmalige Gelegenheit r.ż.

buitenkansje

einmalige Chance r.ż.

buitenkansje (geluk)

Glücksfall r.m.

dat was een buitenkansje pot.

das war ein gefundenes Fressen

bui·ten·lands [bœytə(n)lɑnts] PRZYM.

1. buitenlands:

buitenlands (uit het buitenland)

buitenlands (uit het buitenland)

Auslands-

buitenlands (met enige nadruk op het vreemde)

buitenlandse arbeiders

Fremdarbeiter r.m.

2. buitenlands (het buitenland betreffend):

buitenlands

buitenlands

buitenlands

Auslands-

de buitenlandse pers

die Auslandspresse

de buitenlandse politiek

die Außenpolitik

de buitenlandse politiek

die auswärtige Politik

de minister van Buitenlandse Zaken

der Außenminister

de minister van Buitenlandse Zaken

der Minister des Äußeren

het ministerie van Buitenlandse Zaken

das Auswärtige Amt

bui·ten·man <buiten|lieden, buiten|lui> [bœytəmɑn] RZ. r.m.

Dorfbewohner r.m.

Landbewohner r.m.

burgers en buitenlui

Städter und Landbewohner

bui·ten·land [bœytə(n)lɑnt] RZ. r.n. geen l.mn.

1. buitenland (buiten de staatsgrenzen):

Ausland r.n.

de handel met het buitenland

der Außenhandel

van [o. uit ] het buitenland terugkeren

aus dem Ausland zurückkehren

2. buitenland (buitendijks):

Deichvorland r.n.

Außendeich r.m.

bui·ten·band <buitenband|en> [bœytə(n)bɑnt] RZ. r.m.

Mantel r.m.

bui·ten·aards [bœytə(n)arts] PRZYM.

buitenaards

bui·ten·af [bœytənɑf] PRZYSŁ.

1. buitenaf:

buitenaf (van, aan de buitenzijde)

buitenaf (van, aan de buitenzijde)

von der Außenseite

buitenaf (oppervlakkig)

buitenaf (oppervlakkig)

2. buitenaf (afgelegen):

bui·ten·bad <buitenbad|en> [bœytə(n)bɑt] RZ. r.n.

Freibad r.n.

bui·ten·huis <buiten|huizen> [bœytə(n)hœys] RZ. r.n.

Sommerhaus r.n.

Wochenendhaus r.n.

buitenhuis (groot)

Landhaus r.n.

bui·ten·baan <buiten|banen> [bœytə(n)ban] RZ. r.ż.

buitenbaan (niet binnenin)

Außenbahn r.ż.

buitenbaan (openlucht)

Naturbahn r.ż.

buitenbaan (openlucht)

Freiluftbahn r.ż.

bui·ten·lamp <buitenlamp|en> [bœytə(n)lɑmp] RZ. r.ż.

Außenleuchte r.ż.

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski